vrijdag 12 augustus 2022

Een ongelukkig toeval

Catharina Pluijmen (1833 – 1858)
Petrus (Peter) Wijnen (1830 – 1858)

Kleine plaatsen zorgen voor grote toevalligheden, zo ook het kerkdorp Haelen, dat ten westen van de Maas ligt, noordwestelijk van Roermond. De gemeente Haelen heeft tegenwoordig zo’n 4.400 inwoners, in het jaar 1859 waren dat er slechts 708. Aangezien de gebeurtenissen waarover ik het ga hebben zich afspelen in 1858, zal het toenmalige inwonertal daar weinig van afwijken.  

Een zich vervelende ambtenaar van de burgerlijke stand is een van de gevolgen van zo weinig inwoners. In 1858 werden er in Haelen 19 kinderen geboren, trouwden 9 echtparen en stierven er 20 mensen. Wat deed de ambtenaar de overige 317 dagen? En ja, ik heb gekeken of 1858 een schrikkeljaar was. Niet dus. 

Overlijdensakte van Catharina Pluijmen

Op 17 september had hij in ieder geval iets te doen, want die dag meldt Peter Wijnen zich bij hem om het overlijden van zijn vrouw Catharina Pluijmen aan te geven. Zij is eerder die dag overleden, ’s ochtends om zeven uur. Peter is een 28 jaar oude timmerman. Hij wordt vergezeld door Arnoldus Pluijmen, een huisschilder die een broer van Catharina is. Een overlijdensoorzaak wordt niet vermeld. Catharina is 25 jaar oud geworden. 

Overlijdensakte van Peter Wijnen

Nog geen maand later staat Cornelis Wijnen, een jongere broer van Peter, tegenover dezelfde ambtenaar, om het overlijden van Peter aan te geven. Hij is 23 jaar oud en ook timmerman. Het is 15 oktober en Peter is dezelfde dag, ’s ochtends om zes uur, overleden. Cornelis wordt vergezeld door Petrus Aarts, een nabuur van Peter. Ook hier staat geen overlijdensoorzaak vermeld. Peter is 28 jaar oud geworden. 

Het toeval bestaat hierin, dat beide overlijdensakten op dezelfde pagina onder elkaar staan, omdat er in Haelen in de tussentijd geen overlijdensaangifte is gedaan. Dus waar Peter bovenaan de pagina nog leeft, is hij 15 centimeter lager dood. Triest om dat zo dicht bij elkaar te zien. 

Waaraan zijn ze overleden, deze jonge mensen? Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden voor besmettelijke ziektes. De overledenen in Haelen zijn over het jaar verdeeld en het aantal wijkt niet of nauwelijks af van de jaren ervoor en erna. Catharina is eerder dat jaar, op 2 mei, van de dochter Maria Elisabeth bevallen, maar het lijkt me onwaarschijnlijk dat ze daar 4,5 maand later aan overlijdt. Nee, ik zal er waarschijnlijk nooit achter komen. En toch, is het toeval dat deze jonge echtelieden binnen een maand na elkaar overlijden?

Overlijdensakte Petronella Hendrix

Als ik verder kijk in het overlijdensregister wordt het toeval nog ongelukkiger. Onderaan de tegenoverliggende pagina staat het overlijden van Peters moeder Petronella Hendrix vermeld. Zij is overleden op 21 augustus. De aangifte wordt twee dagen later gedaan door Peters vader die ook Peter heet, ook timmerman is en 59 jaar oud. Hij wordt vergezeld door Martinus Stoks, herbergier en een bekende van de overledene.   

De twee bladzijden in het overlijdensregister

Dus in augustus, september en oktober 1958 overlijden drie mensen in Haelen, verwanten van elkaar, van wie de akten achter elkaar in het register staan. Toen ik dit ontdekte heb ik een paar minuten stil gezeten.

Om met een vrolijker noot te eindigen: wat gebeurde er met dochter Maria Elisabeth die, nog geen half jaar oud, wees werd? Ik heb er niet achter kunnen komen door wie zij werd opgevangen. Als zij echter op 26 mei 1886 in Herten trouwt, woont ze (nog steeds, weer?) in Haelen. Ze trouwt met Mathis Hubertus Hannen, een bakker met wie ze 11 kinderen zal krijgen. Ze overlijdt in 1929, 71 jaar oud. 


zondag 7 augustus 2022

What's in a name?

Pierre Looven (1806 – 1862)
Anne Marguerite Wijnen (1816 – 1893)

Op dinsdag 21 november 1837 trouwen te Swalmen Pierre Looven en Anne Marguerite Wijnen. Hij is een 31 jaar oude schaapherder, zij een tien jaar jongere dienstmeid. Omdat ze in de Franse tijd zijn geboren (Anne Marguerite net erna), worden in de geboorteregisters hun namen verfranst. Uit latere documenten blijkt dat ze eigenlijk Pieter (ook wel: Peter) Looven en Anna Margaretha Wijnen heten. Die namen staan ook in de huwelijksakte. Het lijkt een onbeduidend detail, maar we zullen zien dat het erg belangrijk is hoe je heet. 


Detail huwelijksakte

Het pasgetrouwde stel gaat in Asselt wonen, een gehucht binnen de gemeente Swalmen, waar een jaar later hun eerste zoon wordt geboren: Jacobus Hubertus Looven. Helaas wordt dit kind slechts een maand oud. Gelukkig is er alweer een jaar later de geboorte van zoon Pieter Hubertus en in de jaren 1842, 1844 en 1847 dochters die allen hun kinderjaren zullen overleven. 

Als in 1850 weer een zoon ter wereld komt, besluiten Pieter en Anna deze ook Jacobus Hubertus te noemen. Dat was in die jaren gebruikelijk. Ik kom dit in mijn stamboom tientallen keren tegen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de vernoemingsregels. Zo moest je je eerste zoon vernoemen naar de vader van de vader. Dat is hier ook gebeurd, de vader van Pieter heette Jacobus. Waar de naam Hubertus vandaan komt, een voornaam die ze aan al hun zes zonen geven, heb ik niet kunnen achterhalen. Het is in ieder geval geen vernoeming naar een grootouder of een overgrootouder.  

De tweede Jacobus Hubertus deelt het lot van de eerste en wordt slechts 13 maanden oud. 

Tien maanden later, in 1852, krijgen Pieter en Anna nog een zoon, die zij uiteraard weer Jacobus Hubertus noemen. En net als zijn twee voorgangers sterft hij zeer jong, na anderhalve maand. 

Na een dochter Petronella Huberdina volgt de zoon Sebastiaan Hubertus, die vernoemd is naar de vader van Anna. Durven Pieter en Anna het niet meer aan om een zoon de namen Jacobus Hubertus te geven? 

Als tenslotte op 22 maart 1861 Anna bevalt van haar zesde zoon en Pieter diens geboorte gaat aangeven – wat hij overigens van al zijn kinderen doet – kan ik me voorstellen dat hij ontzettend twijfelt. Zijn gezin voldoet namelijk niet aan de eerste vernoemingsregel. Hij heeft geen zoon die vernoemd is naar zijn vader, alleen twee die vernoemd zijn naar respectievelijk Pieters grootvader en Anna’s vader. Moet hij nu echt een vierde zoon Jacobus Hubertus noemen, wetend hoe slecht het de eerste drie verging? 

Wat zich in de hoofden van Pieter en Anna heeft afgespeeld is een vraag. Ik weet wel dat ze een oplossing hebben gevonden door de vernoemingsregels wat ruimer te interpreteren. Hoe weet ik dat? Omdat Pieter deze namen opgeeft aan de ambtenaar van de burgerlijke stand: Hubertus Jacobus.


Handtekening Hubertus Jacobus Loven

Hubertus Jacobus wordt een landbouwer die in 1891 met Helena Engelen trouwt en in 1951 overlijdt op de leeftijd van 89 jaar. Het omwisselen van de voornamen heeft dus gewerkt. Hubertus Jacobus krijgt met Helena zes kinderen. Hun laatste kind, geboren in 1902, noemen ze – heel gewaagd – Jacobus Hubertus. 

Hoe dan ook, deze Jacobus Hubertus (roepnaam Jac) leeft lang genoeg om op 22 september 1928 in Thorn te trouwen met Mechtilde Maria Theunissen. Op dat moment is hij boomkweker. Jacobus Hubertus overlijdt begin april 1981, 78 jaar oud, zijn vrouw een paar weken later. 


Familiebericht in Limburgs Dagblad van 7 april 1981

Terwijl zijn vader oud werd dankzij de omwisseling van zijn voornamen, is Jacobus Hubertus de eerste persoon sinds zijn drie vroeggestorven voorouders, die de voornamenvloek weet te trotseren.  


zaterdag 2 april 2022

Een bedelaar van stand - Deel 3

Johannes Menzo (1808 – 1882), betovergrootvader
Joanna Catharina Wirtz (1827 – 1913), betovergrootmoeder 

Wolfgang Wirth (1790 – 1855), een voormalige fuselier van het Regiment Zwitsers, komt in 1836 aan in Veenhuizen. Veteranen bewoonden in Veenhuizen woningen aan de buitenkant van de gestichten. Wolfgang wordt een veldwachter van het gesticht. 

Uittreksel doopregister Wolfgang Wirth

Hij is op 27 november 1790* gedoopt in Glarus, Zwitserland en wordt, zoals zoveel jonge Zwitserse mannen, geworven door de Nederlandse Koninklijke Landmacht, waar hij fuselier is in een van de vier Zwitserse Regimenten. Ik weet niet precies wanneer hij aantreedt, maar uit de geboorteakte van zijn dochter Anna uit 1822 blijkt dat hij dan fuselier is bij de 3e Compagnie, tweede bataljon, Regiment Zwitsers nummer 31.

Geboorteregister Joanna Catharina Wirtz

Als hij in 1836 verhuist naar Veenhuizen komt hij uit Amsterdam, waar zijn vrouw Mechtildis Muhlenberg (1794 – 1836) eerder dat jaar is overleden. Hij neemt vijf kinderen mee, vier dochters in de leeftijd van 4 tot 14 jaar en een zoon van 2 jaar oud. Joanna Catharina, geboren 17 november 1827 in Antwerpen, is dan 8 jaar oud. Een weduwnaar met vijf kleine kinderen heeft het niet makkelijk en hij trouwt dan ook het volgende jaar met Aafien Helmich, een 23-jarige inwoonster van Veenhuizen, met wie hij nog acht kinderen krijgt. 

Erkenning Johannes Marinus

Ik heb geen idee wanneer en hoe Johannes en Joanna Catharina (roepnaam: Trinet) elkaar hebben leren kennen, maar Trinet bevalt op 2 juni 1852 van een zoon, Johannes Marinus, die bij het huwelijk in april 1853 door Johannes wordt erkend. 

Wat er eind 1851, begin 1852 met Trinet gebeurt, begrijp ik niet. Uit de administratie van Veenhuizen blijkt dat zij op 5 november 1851 wordt ontslagen. Ontslagen? Als dochter van een veldwachter is zij toch geen bewoonster van het gesticht maar een vrije vrouw? Hoe dan ook, ze vertrekt uit Veenhuizen en is dan twee maanden zwanger. 

Lang duurt haar afwezigheid niet want vijf maanden later, op 6 april 1852 wordt ze ingeschreven in het gesticht. Uit haar inschrijving blijkt dat ze afkomstig is uit Zwolle en veroordeeld (‘gecondemneerd’) is. Er staat niet bij waarvoor. 

Inschrijving Johannes Marinus in de Ommerschans (vierde regel)

Twee maanden later wordt haar zoon Johannes Marinus geboren die direct wordt ingeschreven onder nummer 1261. Natuurlijk als ‘Johannes Marinus Wierth’ omdat het een buitenechtelijk kind is. 

Handtekening Johannes Menzo op de huwelijksakte

Haar verblijf in het gesticht duurt niet lang. Ze wordt twee maanden na Johannes, op 10 februari 1853 ontslagen. Weer twee maanden later, op 18 april, trouwen Johannes en Trinet met elkaar in de gemeente Avereest waar zij dan ook wonen en zullen blijven wonen tot aan hun dood. Deze Overijsselse gemeente bestond uit de plaatsen Balkbrug, Dedemsvaart en Oud Avereest en ging in 2000 op in de gemeente Hardenberg. Volgens de huwelijksakte is Johannes van beroep barbier. Opvallend is dat Trinet, die niet kan lezen en schrijven, bij de erkenning van Johannes Marinus verklaart dat haar naam op diens geboorteakte verkeerd is gespeld. Ze heet niet Trinet Wierth maar Joanna Catharina Wirtz. Het zal helaas niet de laatste keer zijn dat haar naam wordt verhaspeld.  

Arend Menzo

Trinet en Johannes krijgen elf kinderen, waaronder Arend, de overgrootvader waarnaar mijn vader is vernoemd en die zelf een dochter naar zijn moeder vernoemt: Trinet, mijn oma. Tot 1878 wordt Johannes in akten meestal barbier genoemd, echter in de geboorteakte van zoon Adolf uit 1873 en in zijn overlijdensakte staat aanspreker. Een aanspreker is (ik citeer mijn oude woordenboek): iemand die de familie en vrienden van een overledene ter begrafenis nodigt, diens dood aan de huizen aanzegt en verder met de bediening der begrafenis belast is.

Overlijdensakte Joanna Catharina Wirtz

Johannes overlijdt op 1 juni 1882, 74 jaar oud. In de overlijdensakte staat geen oorzaak. Trinet overlijdt 31 jaar later, op 28 november 1913, 86 jaar oud. In de akte staat dat ze 85 jaar oud is. Gelukkig is deze keer haar naam wel goed gespeld. Ze wordt op 3 december in Avereest begraven. 

*De bron van deze datum is het uittreksel van het doopregister in de bijlagen van de huwelijksakte van zijn eerste huwelijk. Op het uittreksel van het doopregister in de bijlagen van de huwelijksakte van zijn tweede huwelijk staat een andere datum: 17 november 1790.



vrijdag 14 mei 2021

Een bedelaar van stand – Deel 2

 Johannes Menzo (1808 – 1882), betovergrootvader

Ontslag
Ruim een jaar na zijn aankomst wordt Johannes ontslagen uit Veenhuizen, op 7 februari 1844. Het is opvallend dat hij zelf deze datum heeft gekozen. We lezen dat in een brief van 16 januari 1844 van de heer J. van Kimmenburg, Directeur der koloniën, aan de Permanente Commissie:

‘Ik heb de eer U te berichten, dat de volgende bedenkingen bestaan tegen de uitvoering van het ontslag der bedelaars kolonisten, bij den 5 dezer maand Feb opgegeven, als:
De volgende hebben verzocht nog tot nevens staande tijdstippen te mogen blijven:’

Dan volgen er vier namen van kolonisten, waarvan de eerste drie tot 7 of 10 maart uitstel krijgen van hun ontslag, met als laatste Johannes Menzo, die een bescheidener uitstel vraagt: tot 8 februari 1944.


Ook in het inschrijfregister staat in potlood genoteerd ‘(8 feb 44)’ bij de beschikking ‘dadelijk te ontslaan’. 

Waarom Johannes twee dagen uitstel vraagt is onbekend. Wel is duidelijk dat de leiding van de koloniën bereid is uitstel van ontslag te verlenen, tot ruim een maand na de oorspronkelijke ontslagdatum.  

Op herhaling
Als Johannes op 7 februari 1844 wordt ontslagen uit de bedelaarskolonie gaat hij terug naar Utrecht. We weten dat, omdat dit de plaats is waar hij vandaan komt als hij zes maanden later weer aanklopt bij de Ommerschans.

Inschrijfregister Ommerschans, linkerblad

Hij staat hier op de tweede regel. De ‘2’ achter zijn naam geeft aan dat hij hier voor de tweede keer is.

Inschrijfregister Ommerschans, rechterblad

Ook op het rechtblad volgen we weer de tweede regel – de persoonsbeschrijving is overschreven – en lezen daar: ‘idem N 4735 Vrijwillig’. 4735 is het nummer dat hij bij zijn eerste aankomst kreeg, en blijkbaar is hij hier uit vrije wil. De volgende kolom is de plaats waar hij bij het bevolkingsregister staat ingeschreven en tenslotte lezen we dat hij 13 mei 1848 is ontslagen. 

Johannes meldt zich dus vrijwillig en blijft bijna vier jaar in Veenhuizen. Dat zegt iets over hem én over de bedelaarskolonie.

Kolonie Veenhuizen 

Bedelaarskolonie Veenhuizen III

De Maatschappij van Weldadigheid sticht in 1818 de drie vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord, waar arme families zich op kunnen werken door middel van boerenarbeid. Ommerschans is in eerste instantie bedoeld voor de in bewaring stelling van lastige bewoners van deze vrije koloniën. In 1823 sluit de Maatschappij contracten met de overheid voor de opvang van weeskinderen, landlopers en bedelaars. Voor die mensen is ruimte nodig en daarom bouwt men drie grote gestichten (strafkolonies): Veenhuizen I, II en III. Bedelaars worden gewoonlijk gehuisvest in Veenhuizen III. Aan de buitenzijde van deze kolonie liggen huizen waar veteranen wonen en arbeidersgezinnen die uit vrije wil zijn gekomen. 

Bedelaars
Begin 19e eeuw heerst in Nederland armoede en ondervinden stad en platteland hinder van grote aantallen landlopers en bedelaars. Met Veenhuizen doet zich een mogelijkheid voor om van deze mensen af te komen. Daarbij moeten we bedenken dat men in die tijd al snel het predikaat ‘bedelaar’ krijgt. Het ontbreken van vast werk en dito verblijfplaats is al voldoende. 

De omstandigheden in Veenhuizen zijn zwaar en de medische verzorging belabberd. Bewoners verdienen hun vrijheid terug met hard fabriekswerk of werk op het land. Hoe een zelfstandig bestaan op te bouwen buiten de kolonie leren ze echter niet. Daardoor belanden de meesten na ontslag weer op straat en kiezen er vaak voor om terug te keren. Zeker tijdens strenge winters prefereren zij een veilig onderdak en een gegarandeerd – karig – maal boven het onzekere bestaan op straat. 

Johannes heeft dezelfde afweging gemaakt en is teruggekomen. Is hij ondertussen bij zijn familie langsgeweest? Heeft hij hulp gezocht? Hij moet een reden hebben gehad voor de lange reis van Veenhuizen naar Utrecht. Of is hij simpelweg naar de enige plaats gereisd die hij kent? In ieder geval heeft hij niet gevonden wat hij zocht. 

Overlijden vader
Terwijl Johannes verblijft in Veenhuizen sterft op 9 februari 1845 zijn vader. Als oudste zoon is hij de belangrijkste erfgenaam en zijn vader is niet onbemiddeld. Zo is die sinds 1829 eigenaar van het huis dat hij bewoont, Loeff Berchmakerstraat 179. Toch blijft Johannes tot mei 1948 in de bedelaarskolonie. Weet hij niet dat zijn vader is overleden? Krijgt hij geen bericht? Of erft hij niets? Ik vermoed het laatste, want dat past in het beeld dat hij geen hulp krijgt van zijn familie. Een andere aanwijzing is het huwelijk van zijn enige, jongere broer Hendrik, zes maanden na het overlijden van vader, zo snel mogelijk na de periode van zware rouw. Heeft Hendrik het leeuwendeel van de erfenis gekregen? We weten het niet. Zeker is dat Johannes niet geprofiteerd heeft van de dood van zijn vader.

Drie keer is scheepsrecht 

Inschrijfregister Ommerschans, linkerblad

Ook na zijn ontslag in 1848 slaagt Johannes er niet in om buiten de kolonie het hoofd boven water te houden, want anderhalve maand later staat hij alweer voor de poort. We zien hem hier op de een na laatste regel, met het drietje achter zijn naam. Helemaal rechts zien we dat hij deze keer niet terug naar Utrecht is gereisd, maar gekozen heeft voor het nabije Zwolle. 


Inschrijfregister Ommerschans, rechterblad

Op de rechterbladzijde – weer de een na laatste regel – lezen we achtereenvolgens: Bevorens N 3634  Gevonnisd, Utrecht en 13 december 1852 ontslagen. 3634 is zijn nummer van de vorige opname en gevonnisd betekent dat zijn opname deze keer niet vrijwillig is. Hij is in Zwolle opgepakt en veroordeeld voor bedelarij en/of landloperij. De ontslagdatum leert ons tenslotte dat hij weer vier jaar in Veenhuizen zal verblijven.    

Nadere bijzonderheden over het leven van Johannes in Veenhuizen heb ik niet. Daarvoor moet ik mutatieregisters in het Drents Archief doorpluizen en daarvoor ben ik nog niet in de gelegenheid geweest. Wel weet ik dat hij uiterlijk 1851 Joanna Catharina Wirtz leert kennen, zijn toekomstige vrouw. 


zondag 6 mei 2018

Een bedelaar van stand - Deel 1

Johannes Menzo (1808 – 1882), betovergrootvader


Op het grasland achter het huis graasden een paard en enkele koeien, waaronder die van het zogenoemde "lakenvelder" ras. Op de deel was stalruimte voor een aantal beesten. Op het land stond ook nog een arbeiderswoning, die Jager had verhuurd aan Johannes Menzo. Deze was een uit Utrecht afkomstige barbier, terwijl diens vrouw Trijntje Wierth helemaal uit Antwerpen kwam. 


Een korte passage uit een artikel van Wim Visscher over Geert Jager (1), de naamgever van een wijk in Dedemsvaart. Je leest eroverheen als je niet weet wie Johannes Menzo (2) en Trijntje Wierth zijn. Misschien vraag je je een moment af hoe een barbier uit Utrecht en een vrouw uit Antwerpen in een Dedemsvaarts arbeidershuisje verzeild raken.

De Ommerschans

De Ommerschans
Dedemsvaart ligt op schootsafstand van de Ommerschans en bij een genealoog gaat nu een lampje branden. In 1819 stichtte de Maatschappij van Weldadigheid daar namelijk een bedelaarskolonie, waar Johannes Menzo op maandag 7 december 1842 wordt ingeschreven:

Inschrijving Johannes Menzo in Ommerschans

Er staat dat hij gereformeerd is en aangekomen uit Utrecht. Zijn geboortedatum is 17 mei 1808, dus is hij 34 jaar oud. Als we verder bladeren, zien we dat hij onderdeel uitmaakt van een groepje van 11 bedelaars uit Utrecht dat op deze dag aanklopt. Daaronder bevindt zich Justinus Mackaay, 39 jaar oud, voor wie dit de derde keer is, en Berendina Oostveen met haar twee jaar oude zoon, die hier ook al eerder was. Misschien is Dorothea van Voorst nog wel het meest te beklagen, met haar dochtertje van vijf maanden. Van een Trijntje Wierth is nog geen sprake, Johannes is vrijgezel. 

Op het rechterblad van de inschrijving vinden we een beschrijving van zijn uiterlijk:



Hij is 1.78 lang, wat groot is voor die tijd. Zijn vader meet bijvoorbeeld slechts 1.62 meter. Verder heeft hij een ovaal aangezicht, bruin haar en blauwe ogen, een dikke neus, kleine mond, ronde kin en geen ‘merkbare teekenen’. Althans, volgens degene die dit alles noteerde...


Tenslotte lezen we dat hij twee weken later, op 22 december 1842, is overgeplaatst naar de bedelaarskolonie Veenhuizen en op 7 februari 1844 aldaar is ontslagen. Bedelaars komen altijd aan in de Ommerschans en worden na onderzoek en wasbeurten overgebracht naar Veenhuizen, voorzien van een nieuwe set kleren.

Aanzienlijk geslacht
Blijven we met de vraag zitten hoe een telg uit een geslacht van geestelijken en andere aanzienlijken, dat helemaal terug te volgen is tot Jan Mensinck (ca 1565-1630), koster van de Groote Kerk te Zwolle, in een bedelaarskolonie verzeild raakt.

Zijn overgrootvader is een kind van drie generaties predikanten en Raad en Schepen van Rhenen. Grootvader is predikant en (vreemd genoeg) legerkapitein en de vader van Johannes – daar zet het verval in – baardscheerder, winkelier en op latere leeftijd majoor bij de Utrechtse nachtwacht. En al klinkt dat laatste imposanter dan het is, toch wijst niets op een aankomend bedelaarsbestaan van diens oudste zoon.
Dus wat is er gebeurd met Johannes?

Doop

Doopregister

Johannes wordt op 22 mei 1808 gedoopt in de Utrechtse Jacobikerk als oudste zoon van Johannes Menzo en Susanna Maria de Ruijter. We zagen dat geboortedatum in het inschrijfregister van Ommerschans 17 mei is, vijf dagen eerder. Meestal worden kinderen sneller gedoopt, dus wellicht is die datum onjuist.

Er was een oudere zus, die dan echter al is overleden. Er volgen nog zeven kinderen, waarvan drie uit een tweede huwelijk van Johannes sr.

Volkstelling 1825
FamilySearch noemt dit een volkstelling uit 1820, maar op basis van de genoteerde leeftijden moet deze zomer 1825 hebben plaatsgevonden.

Volkstelling 1825

Het gezin woont in de Potterstraat, waar het een huis deelt met twee kleinere gezinnen: dat van een zadelmaker en een kleermaker. Johannes senior is ‘winkelier en baardscheerder’. De buren zijn net als de medebewoners ambachtslieden. Het lijkt een nette straat te zijn.

Johannes’ moeder is twee jaar eerder overleden en zijn vader in 1824 hertrouwd met Christina van Leeuwen, die we hier vermeld zien. De 17-jarige Johannes is ‘baard scheerder’ en waarschijnlijk in de leer geweest bij zijn vader. De andere gezinsleden zijn zusje Susanna Maria en de twee broertjes Hendrik en Willem. We missen zus Willemiene Geertruijda die dan 15 of 16 jaar oud is en vermoedelijk al een dienstje buiten de deur heeft. 

Volkstelling 1830
Het gezin is verhuisd naar de Loefballemakerstraat (tegenwoordig Loeff Berchmakerstraat) 173 en zal hier blijven wonen tot het overlijden van Johannes senior in 1845.

Akte verkoop Loeff Berchmakerstraat 173

Johannes Sr. heeft dit huis op 1 juni 1829 gekocht van Huijbert Jansen, winkelier, en diens vrouw. Hij is dus niet onbemiddeld. De buurt lijkt vergelijkbaar met de Potterstraat, met buren als een kleermaker, schoenmaker, behanger, koopman en kopergieter. 

Volkstelling 1830

Ook hier delen ze het huis, en wel met het gemêleerde gezelschap van een bejaard echtpaar, een Duitse ‘Gewezen militair thans wever’ en een timmermansknecht met zijn vrouw. Waarschijnlijk zijn het onderhuurders van huiseigenaar Johannes senior.

Deze is inmiddels ‘Majoor der Nagtwakers’ wat wellicht de reden voor de verhuizing is, al wordt hij in de koopakte van het nieuwe huis ‘winkelier’ genoemd. Johannes jr. is nog steeds baardscheerder, en werkt vermoedelijk buiten de deur bij/voor een barbier, nu zijn vader ander emplooi heeft gevonden. De broertjes Hendrik en Willem zijn schrijnwerkers en er is een nieuw gezinslid: Wilhelmina Christina, het eerste kind dat Johannes senior bij zijn tweede vrouw heeft verwekt. De zussen Willemiena Geertruijda en Susanna Maria wonen als dienstmeid bij hun werkgever. De eerste bij een weduwe en haar gezin, de tweede bij een hoogleraar en diens vrouw en kinderen. 


Volkstelling 1840
Volkstelling 1840

Twee jaar voordat Johannes naar de Ommerschans wordt getransporteerd heeft het timmermansechtpaar een dochter gekregen, is het bejaarde stel overleden (hij in 1831, zij in 1835), de Duitse ex-militair met de noorderzon vertrokken en woont Johannes junior nog steeds thuis, 31 jaar oud.

Wat hiervan te denken? Het is niet ongewoon dat hij nog vrijgezel is. Van zijn broers en zussen trouwt alleen Willemiene Geertruijda voor haar 30ste. Dat hij nog bij zijn (stief)ouders woont is wel bijzonder. De meisjes waren op hun 16e al het huis uit en jongere broer Hendrik, nu 27, is ook al vertrokken, ongetrouwd en wel. Broertje Willem is in 1837 overleden.

Johannes woont dus bij zijn vader, stiefmoeder en twee halfzusjes. In naam is hij ‘barbier’, wat in die tijd een ruim begrip is, en blijkbaar verdient hij daar niet genoeg mee om zelfstandig te kunnen leven. Of vindt hij het wel best zo? Is het gewaagd te veronderstellen dat hij op enig moment in de komende twee jaar het huis is uitgeschopt?     

In ieder geval is er iets gebeurd waardoor Johannes zijn comfortabele vangnet heeft (moeten) verlaten, zich niet heeft kunnen redden, en op straat is beland. Noch zijn ouders, noch zijn zussen of zijn broer zijn bereid geweest hem te helpen, danwel heeft hij hun hulp geweigerd. Hoe dan ook, slechts twee jaar na deze volkstelling is Johannes een bedelaar en wordt hij door de stad Utrecht op transport gezet naar de Ommerschans.

(1) Uit kwartaalblad van de Historische vereniging Avereest, jaargang 17, 2000, nr. 3, W. Visscher, Geert Jager (1811-1867).
(2) Johannes Menzo is een voorouder van Hubertszijde. Zijn kleindochter Trinet Menzo is de moeder van mijn vader.