vrijdag 14 mei 2021

Een bedelaar van stand – Deel 2

 Johannes Menzo (1808 – 1882), betovergrootvader

Ontslag
Ruim een jaar na zijn aankomst wordt Johannes ontslagen uit Veenhuizen, op 7 februari 1844. Het is opvallend dat hij zelf deze datum heeft gekozen. We lezen dat in een brief van 16 januari 1844 van de heer J. van Kimmenburg, Directeur der koloniën, aan de Permanente Commissie:

‘Ik heb de eer U te berichten, dat de volgende bedenkingen bestaan tegen de uitvoering van het ontslag der bedelaars kolonisten, bij den 5 dezer maand Feb opgegeven, als:
De volgende hebben verzocht nog tot nevens staande tijdstippen te mogen blijven:’

Dan volgen er vier namen van kolonisten, waarvan de eerste drie tot 7 of 10 maart uitstel krijgen van hun ontslag, met als laatste Johannes Menzo, die een bescheidener uitstel vraagt: tot 8 februari 1944.


Ook in het inschrijfregister staat in potlood genoteerd ‘(8 feb 44)’ bij de beschikking ‘dadelijk te ontslaan’. 

Waarom Johannes twee dagen uitstel vraagt is onbekend. Wel is duidelijk dat de leiding van de koloniën bereid is uitstel van ontslag te verlenen, tot ruim een maand na de oorspronkelijke ontslagdatum.  

Op herhaling
Als Johannes op 7 februari 1844 wordt ontslagen uit de bedelaarskolonie gaat hij terug naar Utrecht. We weten dat, omdat dit de plaats is waar hij vandaan komt als hij zes maanden later weer aanklopt bij de Ommerschans.

Inschrijfregister Ommerschans, linkerblad

Hij staat hier op de tweede regel. De ‘2’ achter zijn naam geeft aan dat hij hier voor de tweede keer is.

Inschrijfregister Ommerschans, rechterblad

Ook op het rechtblad volgen we weer de tweede regel – de persoonsbeschrijving is overschreven – en lezen daar: ‘idem N 4735 Vrijwillig’. 4735 is het nummer dat hij bij zijn eerste aankomst kreeg, en blijkbaar is hij hier uit vrije wil. De volgende kolom is de plaats waar hij bij het bevolkingsregister staat ingeschreven en tenslotte lezen we dat hij 13 mei 1848 is ontslagen. 

Johannes meldt zich dus vrijwillig en blijft bijna vier jaar in Veenhuizen. Dat zegt iets over hem én over de bedelaarskolonie.

Kolonie Veenhuizen 

Bedelaarskolonie Veenhuizen III

De Maatschappij van Weldadigheid sticht in 1818 de drie vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord, waar arme families zich op kunnen werken door middel van boerenarbeid. Ommerschans is in eerste instantie bedoeld voor de in bewaring stelling van lastige bewoners van deze vrije koloniën. In 1823 sluit de Maatschappij contracten met de overheid voor de opvang van weeskinderen, landlopers en bedelaars. Voor die mensen is ruimte nodig en daarom bouwt men drie grote gestichten (strafkolonies): Veenhuizen I, II en III. Bedelaars worden gewoonlijk gehuisvest in Veenhuizen III. Aan de buitenzijde van deze kolonie liggen huizen waar veteranen wonen en arbeidersgezinnen die uit vrije wil zijn gekomen. 

Bedelaars
Begin 19e eeuw heerst in Nederland armoede en ondervinden stad en platteland hinder van grote aantallen landlopers en bedelaars. Met Veenhuizen doet zich een mogelijkheid voor om van deze mensen af te komen. Daarbij moeten we bedenken dat men in die tijd al snel het predikaat ‘bedelaar’ krijgt. Het ontbreken van vast werk en dito verblijfplaats is al voldoende. 

De omstandigheden in Veenhuizen zijn zwaar en de medische verzorging belabberd. Bewoners verdienen hun vrijheid terug met hard fabriekswerk of werk op het land. Hoe een zelfstandig bestaan op te bouwen buiten de kolonie leren ze echter niet. Daardoor belanden de meesten na ontslag weer op straat en kiezen er vaak voor om terug te keren. Zeker tijdens strenge winters prefereren zij een veilig onderdak en een gegarandeerd – karig – maal boven het onzekere bestaan op straat. 

Johannes heeft dezelfde afweging gemaakt en is teruggekomen. Is hij ondertussen bij zijn familie langsgeweest? Heeft hij hulp gezocht? Hij moet een reden hebben gehad voor de lange reis van Veenhuizen naar Utrecht. Of is hij simpelweg naar de enige plaats gereisd die hij kent? In ieder geval heeft hij niet gevonden wat hij zocht. 

Overlijden vader
Terwijl Johannes verblijft in Veenhuizen sterft op 9 februari 1845 zijn vader. Als oudste zoon is hij de belangrijkste erfgenaam en zijn vader is niet onbemiddeld. Zo is die sinds 1829 eigenaar van het huis dat hij bewoont, Loeff Berchmakerstraat 179. Toch blijft Johannes tot mei 1948 in de bedelaarskolonie. Weet hij niet dat zijn vader is overleden? Krijgt hij geen bericht? Of erft hij niets? Ik vermoed het laatste, want dat past in het beeld dat hij geen hulp krijgt van zijn familie. Een andere aanwijzing is het huwelijk van zijn enige, jongere broer Hendrik, zes maanden na het overlijden van vader, zo snel mogelijk na de periode van zware rouw. Heeft Hendrik het leeuwendeel van de erfenis gekregen? We weten het niet. Zeker is dat Johannes niet geprofiteerd heeft van de dood van zijn vader.

Drie keer is scheepsrecht 

Inschrijfregister Ommerschans, linkerblad

Ook na zijn ontslag in 1848 slaagt Johannes er niet in om buiten de kolonie het hoofd boven water te houden, want anderhalve maand later staat hij alweer voor de poort. We zien hem hier op de een na laatste regel, met het drietje achter zijn naam. Helemaal rechts zien we dat hij deze keer niet terug naar Utrecht is gereisd, maar gekozen heeft voor het nabije Zwolle. 


Inschrijfregister Ommerschans, rechterblad

Op de rechterbladzijde – weer de een na laatste regel – lezen we achtereenvolgens: Bevorens N 3634  Gevonnisd, Utrecht en 13 december 1852 ontslagen. 3634 is zijn nummer van de vorige opname en gevonnisd betekent dat zijn opname deze keer niet vrijwillig is. Hij is in Zwolle opgepakt en veroordeeld voor bedelarij en/of landloperij. De ontslagdatum leert ons tenslotte dat hij weer vier jaar in Veenhuizen zal verblijven.    

Nadere bijzonderheden over het leven van Johannes in Veenhuizen heb ik niet. Daarvoor moet ik mutatieregisters in het Drents Archief doorpluizen en daarvoor ben ik nog niet in de gelegenheid geweest. Wel weet ik dat hij uiterlijk 1851 Joanna Catharina Wirtz leert kennen, zijn toekomstige vrouw. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten