zondag 6 mei 2018

Een bedelaar van stand - Deel 1

Johannes Menzo (1808 – 1882), betovergrootvader


Op het grasland achter het huis graasden een paard en enkele koeien, waaronder die van het zogenoemde "lakenvelder" ras. Op de deel was stalruimte voor een aantal beesten. Op het land stond ook nog een arbeiderswoning, die Jager had verhuurd aan Johannes Menzo. Deze was een uit Utrecht afkomstige barbier, terwijl diens vrouw Trijntje Wierth helemaal uit Antwerpen kwam. 


Een korte passage uit een artikel van Wim Visscher over Geert Jager (1), de naamgever van een wijk in Dedemsvaart. Je leest eroverheen als je niet weet wie Johannes Menzo (2) en Trijntje Wierth zijn. Misschien vraag je je een moment af hoe een barbier uit Utrecht en een vrouw uit Antwerpen in een Dedemsvaarts arbeidershuisje verzeild raken.

De Ommerschans

De Ommerschans
Dedemsvaart ligt op schootsafstand van de Ommerschans en bij een genealoog gaat nu een lampje branden. In 1819 stichtte de Maatschappij van Weldadigheid daar namelijk een bedelaarskolonie, waar Johannes Menzo op maandag 7 december 1842 wordt ingeschreven:

Inschrijving Johannes Menzo in Ommerschans

Er staat dat hij gereformeerd is en aangekomen uit Utrecht. Zijn geboortedatum is 17 mei 1808, dus is hij 34 jaar oud. Als we verder bladeren, zien we dat hij onderdeel uitmaakt van een groepje van 11 bedelaars uit Utrecht dat op deze dag aanklopt. Daaronder bevindt zich Justinus Mackaay, 39 jaar oud, voor wie dit de derde keer is, en Berendina Oostveen met haar twee jaar oude zoon, die hier ook al eerder was. Misschien is Dorothea van Voorst nog wel het meest te beklagen, met haar dochtertje van vijf maanden. Van een Trijntje Wierth is nog geen sprake, Johannes is vrijgezel. 

Op het rechterblad van de inschrijving vinden we een beschrijving van zijn uiterlijk:



Hij is 1.78 lang, wat groot is voor die tijd. Zijn vader meet bijvoorbeeld slechts 1.62 meter. Verder heeft hij een ovaal aangezicht, bruin haar en blauwe ogen, een dikke neus, kleine mond, ronde kin en geen ‘merkbare teekenen’. Althans, volgens degene die dit alles noteerde...


Tenslotte lezen we dat hij twee weken later, op 22 december 1842, is overgeplaatst naar de bedelaarskolonie Veenhuizen en op 7 februari 1844 aldaar is ontslagen. Bedelaars komen altijd aan in de Ommerschans en worden na onderzoek en wasbeurten overgebracht naar Veenhuizen, voorzien van een nieuwe set kleren.

Aanzienlijk geslacht
Blijven we met de vraag zitten hoe een telg uit een geslacht van geestelijken en andere aanzienlijken, dat helemaal terug te volgen is tot Jan Mensinck (ca 1565-1630), koster van de Groote Kerk te Zwolle, in een bedelaarskolonie verzeild raakt.

Zijn overgrootvader is een kind van drie generaties predikanten en Raad en Schepen van Rhenen. Grootvader is predikant en (vreemd genoeg) legerkapitein en de vader van Johannes – daar zet het verval in – baardscheerder, winkelier en op latere leeftijd majoor bij de Utrechtse nachtwacht. En al klinkt dat laatste imposanter dan het is, toch wijst niets op een aankomend bedelaarsbestaan van diens oudste zoon.
Dus wat is er gebeurd met Johannes?

Doop

Doopregister

Johannes wordt op 22 mei 1808 gedoopt in de Utrechtse Jacobikerk als oudste zoon van Johannes Menzo en Susanna Maria de Ruijter. We zagen dat geboortedatum in het inschrijfregister van Ommerschans 17 mei is, vijf dagen eerder. Meestal worden kinderen sneller gedoopt, dus wellicht is die datum onjuist.

Er was een oudere zus, die dan echter al is overleden. Er volgen nog zeven kinderen, waarvan drie uit een tweede huwelijk van Johannes sr.

Volkstelling 1825
FamilySearch noemt dit een volkstelling uit 1820, maar op basis van de genoteerde leeftijden moet deze zomer 1825 hebben plaatsgevonden.

Volkstelling 1825

Het gezin woont in de Potterstraat, waar het een huis deelt met twee kleinere gezinnen: dat van een zadelmaker en een kleermaker. Johannes senior is ‘winkelier en baardscheerder’. De buren zijn net als de medebewoners ambachtslieden. Het lijkt een nette straat te zijn.

Johannes’ moeder is twee jaar eerder overleden en zijn vader in 1824 hertrouwd met Christina van Leeuwen, die we hier vermeld zien. De 17-jarige Johannes is ‘baard scheerder’ en waarschijnlijk in de leer geweest bij zijn vader. De andere gezinsleden zijn zusje Susanna Maria en de twee broertjes Hendrik en Willem. We missen zus Willemiene Geertruijda die dan 15 of 16 jaar oud is en vermoedelijk al een dienstje buiten de deur heeft. 

Volkstelling 1830
Het gezin is verhuisd naar de Loefballemakerstraat (tegenwoordig Loeff Berchmakerstraat) 173 en zal hier blijven wonen tot het overlijden van Johannes senior in 1845.

Akte verkoop Loeff Berchmakerstraat 173

Johannes Sr. heeft dit huis op 1 juni 1829 gekocht van Huijbert Jansen, winkelier, en diens vrouw. Hij is dus niet onbemiddeld. De buurt lijkt vergelijkbaar met de Potterstraat, met buren als een kleermaker, schoenmaker, behanger, koopman en kopergieter. 

Volkstelling 1830

Ook hier delen ze het huis, en wel met het gemêleerde gezelschap van een bejaard echtpaar, een Duitse ‘Gewezen militair thans wever’ en een timmermansknecht met zijn vrouw. Waarschijnlijk zijn het onderhuurders van huiseigenaar Johannes senior.

Deze is inmiddels ‘Majoor der Nagtwakers’ wat wellicht de reden voor de verhuizing is, al wordt hij in de koopakte van het nieuwe huis ‘winkelier’ genoemd. Johannes jr. is nog steeds baardscheerder, en werkt vermoedelijk buiten de deur bij/voor een barbier, nu zijn vader ander emplooi heeft gevonden. De broertjes Hendrik en Willem zijn schrijnwerkers en er is een nieuw gezinslid: Wilhelmina Christina, het eerste kind dat Johannes senior bij zijn tweede vrouw heeft verwekt. De zussen Willemiena Geertruijda en Susanna Maria wonen als dienstmeid bij hun werkgever. De eerste bij een weduwe en haar gezin, de tweede bij een hoogleraar en diens vrouw en kinderen. 


Volkstelling 1840
Volkstelling 1840

Twee jaar voordat Johannes naar de Ommerschans wordt getransporteerd heeft het timmermansechtpaar een dochter gekregen, is het bejaarde stel overleden (hij in 1831, zij in 1835), de Duitse ex-militair met de noorderzon vertrokken en woont Johannes junior nog steeds thuis, 31 jaar oud.

Wat hiervan te denken? Het is niet ongewoon dat hij nog vrijgezel is. Van zijn broers en zussen trouwt alleen Willemiene Geertruijda voor haar 30ste. Dat hij nog bij zijn (stief)ouders woont is wel bijzonder. De meisjes waren op hun 16e al het huis uit en jongere broer Hendrik, nu 27, is ook al vertrokken, ongetrouwd en wel. Broertje Willem is in 1837 overleden.

Johannes woont dus bij zijn vader, stiefmoeder en twee halfzusjes. In naam is hij ‘barbier’, wat in die tijd een ruim begrip is, en blijkbaar verdient hij daar niet genoeg mee om zelfstandig te kunnen leven. Of vindt hij het wel best zo? Is het gewaagd te veronderstellen dat hij op enig moment in de komende twee jaar het huis is uitgeschopt?     

In ieder geval is er iets gebeurd waardoor Johannes zijn comfortabele vangnet heeft (moeten) verlaten, zich niet heeft kunnen redden, en op straat is beland. Noch zijn ouders, noch zijn zussen of zijn broer zijn bereid geweest hem te helpen, danwel heeft hij hun hulp geweigerd. Hoe dan ook, slechts twee jaar na deze volkstelling is Johannes een bedelaar en wordt hij door de stad Utrecht op transport gezet naar de Ommerschans.

(1) Uit kwartaalblad van de Historische vereniging Avereest, jaargang 17, 2000, nr. 3, W. Visscher, Geert Jager (1811-1867).
(2) Johannes Menzo is een voorouder van Hubertszijde. Zijn kleindochter Trinet Menzo is de moeder van mijn vader.   

dinsdag 3 april 2018

Een opmerkelijke carrière?

Berend Dijkstra (1888 – 1958)


Sinds de start van de bevolkingsregisters staan in huwelijksakten de beroepen van het bruidspaar en de getuigen vermeld. Ik verwerk deze gegevens in mijn database, omdat een beroep veel kan vertellen over de persoon in kwestie. Ik toonde dit eerder aan bij Jacoba Haaitsma. Berend Dijkstra is echter een geval apart.

Hij is in 1914 getuige bij het huwelijk van zijn zusje Annigje, die dat jaar in Apeldoorn trouwt met Albertus Hanssen, een letterzetter.


Berend is dan vijfentwintig jaar oud en we lezen dat hij een winkelbediende is.

Vijf jaar later in dezelfde stad, trouwt zijn jongere broer Anne Sijbren met Ida Octavia Langevoort.


Berend is weer getuige en deze keer is hij godsdienstonderwijzer. Van winkelbediende naar godsdienstonderwijzer is een flinke stap, maar geen onmogelijke. Wie weet heeft hij een avondstudie gedaan, naast zijn reguliere werk.


Dan trouwt Berend zelf, met Dirkje Mulder, en heeft hij weer een andere baan: tramconducteur.

Van winkelbediende naar godsdienstonderwijzer naar tramconducteur? Geen andere carrière in mijn stamboom verloopt zo grillig, maar het is mogelijk. Onwaarschijnlijk, maar mogelijk. Totdat je het tijdsverloop erbij betrekt; dan wordt het opeens een ander verhaal.

Anne Sijbren trouwt namelijk op donderdag 15 mei 1919 en Berend vijf dagen later, op dinsdag 20 mei. Je maakt mij niet wijs dat hij op donderdag een godsdienstonderwijzer is en op dinsdag een tramconducteur.

Dus wat is hier aan de hand? Berend is een grappenmaker. Zo eentje die houdt van practical jokes. En hij is geen lieverdje, eigenlijk het tegenovergestelde van een rechtschapen en vrome godsdienstleraar. Zodat het voor hem – en wellicht ook zijn broer – een enorme bak is als hij tijdens het huwelijk van die laatste beweert een godsvruchtige onderwijzer te zijn, waarbij men hem nog gelooft ook, en dit vastlegt in een akte die ik een eeuw later onder ogen krijg.

Hij zal zowel winkelbediende als tramconducteur zijn geweest, en hij heeft nog minimaal één andere baan gehad. Berend overlijdt namelijk in 1958 in Brunssum en is dus een van de vele mannen uit de Hubertsstamboom die begin vorige eeuw vanuit het noorden naar Limburg afzakten om mijnwerker te worden. Godsdienstleraar is hij ieder geval niet geweest.


Update 13 mei 2021

Drie jaar heb ik vanwege gezondheidproblemen niets gedaan aan deze website. De laatste tijd voel ik me wat beter, dus ben ik me er voorzichtig weer in aan het verdiepen. Zo zag ik onlangs op Geneanet tot mijn verrassing dat iemand me een bericht had gestuurd, al op 20 september 2020. Vol schuldgevoel, omdat de schrijver acht maanden vergeefs op een reactie van mij had gewacht, begon ik te lezen. Ik plaats het bericht ook hier: 

Beste Albert, 

Bij het zoeken naar informatie over mijn voorouders kwam ik je blog tegen over Berend Dijkstra, mijn opa. Het zal je misschien verbazen, maar hij is zéker wel godsdienstonderwijzer geweest. Hij heeft lange tijd in dat vak gewerkt in Limburg, tot aan zijn dood. Het kan goed zijn dat hij het op papier al was in Apeldoorn maar zijn brood verdiende met werk als tramconducteur. Ik weet van mijn vader dat hij veel verschillende functies heeft gehad voordat hij uiteindelijk als godsdienstonderwijzer ging werken. Ik kan me voorstellen als je zijn verhaal niet kent, dat je er vraagtekens bij zet. Maar omdat ik vanuit mijn familie het verhaal van Berend (mijn opa) wél ken wilde ik het je graag laten weten. Hij wordt in je blog niet echt heel fijn omschreven en dat voelt onterecht. Omdat hij niet meer kan reageren op je tekst, doe ik het. Vandaar deze mail :).  

Hartelijke groet,  Renate Dijkstra  

Een wijze les van een kleindochter van Berend: hoe je veel te gemakkelijk de verkeerde conclusies kunt trekken uit oude documenten. Daarom laat ik mijn oorspronkelijk tekst ook staan, als illustratie van mijn falen. Tenslotte bedank ik Renate voor haar les. Ik zal voortaan voorzichtiger zijn bij de interpretatie van teksten over mensen die ik niet ken en nooit zal leren kennen. 

maandag 12 maart 2018

Een schippersche - Deel 3

Jacoba Haaitsma (1861-1934)


Wat heeft Jacoba gedaan in het jaar tussen 31 augustus 1891 – de dag van haar mishandeling – en 6 augustus 1892 – de datum waarop ze met Albert Koster trouwt? Ja, ze is met hem naar bed geweest, maar waar?

In alle stukken van haar echtscheiding staat dat ze in Smilde woont, en het certificaat van onvermogen is afgegeven door de burgemeester van die plaats. Ze zal echter moeite hebben gehad huur op te brengen en in de huwelijksakte van haar tweede huwelijk staat dat ze in Zwolle woont. Wellicht is ze bij zus Pietertje ingetrokken, die daar dan met haar man en 1 jaar oude dochtertje leeft. Een andere mogelijkheid is dat ze in Zwolle nog steeds op het schip woont waarvan haar ex-man kapitein was. Onwaarschijnlijk ja, maar een mogelijkheid die we niet helemaal mogen uitsluiten, zoals we zullen zien.   

Albert Koster
Zwolle is ook een aannemelijker locatie dan Smilde voor een ontmoeting met een schippersknecht uit Hoogeveen. In tegenstelling tot Hendrik Andijk komt Albert Koster wel uit een typisch schippersgeslacht. Zowel zijn vader Albert, grootvader Albert Frederiks als overgrootvader Frederik Harmens was schipper (van eerdere generaties heb ik het beroep niet weten te achterhalen).

Detail overlijdensakte Albert Koster

Of het huwelijk met Albert wél gelukkig is, weet ik niet. Het duurt in ieder geval nog geen twee jaar, omdat hij al op 2 juli 1894 in Hoogeveen overlijdt 'aan boord van zijn vaartuig, liggende voor de woning van Lambert Harms Botter, streek noord, wijk A, nummer zeven.'

Detail geboorteakte Barbera Koster

In de tussentijd is op 4 februari 1893 het kind geboren waarvan Jacoba tijdens het huwelijk zwanger was: een meisje, Barbera. Aan boord natuurlijk, te Zwartsluis. Als Albert de geboorte aangeeft, zegt hij dat hij schipper is, terwijl hij ten tijde van het huwelijk nog schippersknecht was.

Dit soort zelfverklaarde beroepen kunnen we niet altijd serieus nemen. Ik ben heel wat knechten tegengekomen die bij de aangifte van een geboorte opeens verklaren schipper te zijn. Betrouwbaarder is in dit geval Albert’s overlijdensakte, waarin eveneens staat dat hij schipper is. Blijkbaar is hij eigenaar van een schip geworden of voert hij het bevel over een rederijschip.

Albert Koster jr.
Als Albert overlijdt, is Jacoba in verwachting. Het kind, een zoon die ze Albert noemt (toch een gelukkig huwelijk?), wordt 14 januari 1895 geboren en overlijdt amper twee maanden later, op 4 maart, in beide gevallen aan boord van het schip dat aan de Beestenmarkt in Zwolle ligt.

Detail overlijdensakte Albert Koster jr. 

Hoewel hij maar een paar maanden leeft, is Albert belangrijk. Zoals ik in Deel 1 al schreef, krijg je vaak pas te zien wat een getrouwde vrouw werkelijk doet als ze weduwe is. Ook hier is dit het geval, want zowel in de geboorte- als de overlijdensakte van Albert wordt Jacoba omschreven als ‘doende het schippersbedrijf’.

Geen schippersche deze keer, geen vrouw die met haar echtgenoot meevaart, maar een vrouw die het bevel voert over een binnenvaartschip. Een andere manier om ‘doende het schippersbedrijf’ te interpreteren zie ik niet.

Opeens krijgt alles wat ik over Jacoba weet een andere betekenis. Hoe heeft een dronkenlap als Hendrik jarenlang schipper kunnen zijn, en waarom raakt hij dat bevel kwijt na de echtscheiding? Waarom wordt Jacoba in de tweede huwelijksakte schippersche genoemd? Waarom is Albert een schippersknecht als hij met Jacoba trouwt en nog geen half jaar later schipper? Waarom leeft Jacoba na de dood van Albert nog steeds aan boord van een (zijn, haar?) schip?

Het derde huwelijk
Mijn vermoedens over de rol die Jacoba in dit alles speelt worden bevestigd door de huwelijksakte van haar derde huwelijk. Ze trouwt namelijk op 7 november 1895 te Zwolle met Johannes Koelink, een 10 jaar jongere schippersknecht en ja, ze is zwanger.

Detail huwelijksakte derde huwelijk

Belangrijker is dat Jacoba in de akte wordt omschreven als ‘doende schippersbedrijf’ en dat Johannes niet kan schrijven: ‘verklarende de comparant zomede zijn vader hunne namen niet te kunnen teekenen als het schrijven niet te hebben geleerd.’

Ondanks dit gebrek wordt Johannes in akten over de periode 1898 – 1923 steevast omschreven als schipper. Hoe voer je begin twintigste eeuw als analfabeet het bevel over een binnenvaartschip? Hoe houd je de administratie bij, weet je waar en wanneer je wat moet laden en lossen? De verklaring ligt in dit geval voor de hand.

Epiloog
Jacoba krijgt met Johannes nog vier kinderen, waarvan drie zonen. Zoon Hendrik is ten tijde van zijn huwelijk schipper, Johannes bij zijn overlijden in 1945 kapitein op de binnenvaart en Jan is in 1924 een dekknecht.

Thorbeckegracht 79a Zwolle

Jacoba zelf overlijdt op 7 oktober 1934 te Zwolle, in het huis Thorbeckegracht 79a, op steenworp afstand van de Beestenmarkt, waar haar schip zo vaak heeft gelegen en waar vijf van haar kinderen zijn geboren. Ze is 73 jaar oud geworden. In de overlijdensakte staat ‘zonder beroep’. Wij weten wel beter.

Johannes blijft weduwnaar tot zijn overlijden, op 22 februari 1960 te Warnsveld. Anderhalf jaar later word ik geboren. Soms is het verleden vlakbij. 

dinsdag 6 maart 2018

Een schippersche - Deel 2

Jacoba Haaitsma (1861-1934)


Het eerste huwelijk

In mijn stamboom hebben schippersfamilies een uitgesproken neiging onderling te trouwen. Zo trouwen alle vijf de dochters van Jacoba met schippers. Zelf is ze een arbeidersdochter, zonder enige band met de binnenvaart. Hendrik Andijk, de schipper met wie ze op 1 augustus 1883 te Assen trouwt, komt ook niet uit een schippersgeslacht. Zijn vader is weliswaar schipper, doch de grootvaders waren respectievelijk arbeider en koeboer.

Handtekeningen huwelijksakte

Zwanger

Net als bij haar tweede huwelijk is Jacoba zwanger, deze keer al vijf maanden. Dit brengt ons op de vraag hoe Hendrik en Jacoba elkaar hebben leren kennen. In de akte staat dat Hendrik in Deventer woont en Jacoba in Assen. Die plaatsen liggen zo’n 100 kilometer uit elkaar, nogal een afstand in die tijd. Daarbij moeten we echter bedenken dat de woonplaats van Hendrik een administratieve is: in de praktijk leeft hij op zijn schip en zal hij op Assen hebben gevaren, waar hij Jacoba heeft ontmoet. Jacoba woont vermoedelijk nog bij haar ouders, die inmiddels van Smilde naar Assen zijn verhuisd.

Twee dochters
Dochter Hendrina wordt vier maanden later geboren in Bovensmilde, waar Hendrik en Jacoba een huis bewonen. Ze is tevens het enige van Jacoba’s elf kinderen dat aan land ter wereld komt. Zo wordt Mijndina, haar tweede dochter, volgens de akte op 28 juli 1885 geboren ‘aan boord van zijn vaartuig, liggende in het rogat in deze gemeente’. Rogat is een dorp tussen Meppel en De Wijk, gelegen aan de Hoogeveense Vaart.

Binnenvaartschip, liggende aan de Beestenmarkt te Zwolle, ca 1900

Nog twee dochters

Anderhalf jaar later krijgt Jacoba een derde dochter, Anna, aan boord van het schip dat aan de Beestenmarkt (nu: Harm Smeengekade) in Zwolle ligt. Dit zal een vertrouwde aanlegplaats blijken te zijn. Anna overlijdt nog geen twee jaar later, wederom aan boord, in de Hoofdvaart bij Kloosterveen.

Dit overlijden is zo’n gebeurtenis waarbij ik me afvraag hoe het leven aan boord voor Jacoba is. Ze zit met een doodziek kind, het bedrijf moet door, het schip stilleggen en een dokter zoeken is geen vanzelfsprekendheid, er zijn geen behulpzame buren waar ze een beroep op kan doen. Ze moet zich vaak alleen hebben gevoeld, lijkt me, als enige vrouw aan boord, met verder alleen haar man, misschien een paar knechten en drie kleine kinderen.

Een jaar later, op 2 mei 1889, wordt aan boord in de Achtergracht te Zwolle haar vierde dochter geboren, die weer Anna heet.

Een bewogen jaar
Het jaar 1890 is een bewogen jaar voor Jacoba. Op twee januari trouwt broer Jan in Brakel en op 1 mei zus Pietertje te Zwolle. Er zijn geen aanwijzingen dat Jacoba bij deze huwelijken aanwezig is. Vervolgens overlijdt haar vader op 8 juni. Twee maanden later in Zwolle, op 31 augustus, mishandelt Hendrik Jacoba zo ernstig, dat de politie tussenbeide moet komen:


‘(...) toen hij dronken aan boord komende van het door hem bevaren wordende vaartuig, haar zulke geweldige slagen aan hoofd en borst toebracht dat zij bewusteloos neerzeeg, en door de politie van de verdere mishandelingen van haren echtgenoot werd bevrijd.’   

Dat dit geen incident is, valt eerder in het document te lezen:

‘(...) dat dit huwelijk van den beginne af steeds ongelukkig was, dat evenwel de toestand in den laatsten tijd niet meer houdbaar is, haar echtgenoot meestal dronken, haar in de laatste maanden meermalen met den dood heeft bedreigd en levensgevaarlijk heeft mishandeld (...)’  

Dit is een nogal ontnuchterende kijk achter de akten. Jacoba is blijkbaar – vanwege haar zwangerschap? – in een huwelijk beland waarin zij stelselmatig wordt mishandeld door een dronkenlap van een echtgenoot. Een huwelijk dat, op het moment van deze laatste gebeurtenis, al zeven jaar duurt.

Echtscheiding
Wat te doen, als ongelukkig getrouwde vrouw aan het eind van de negentiende eeuw? Echtscheiding is vanaf 1838 mogelijk op vier gronden:

  1. Overspel
  2. Verkwisting
  3. Veroordeling tot gevangenisstraf wegens misdrijf
  4. Mishandeling

Er wordt echter weinig gebruik van gemaakt. In de jaren 1889-1891 zijn in Nederland 1.157 echtscheidingen ingeschreven bij bevolkingsregisters*, ofwel zo’n 385 per jaar (2016: 33.414). Als je daarbij bedenkt dat ruim de helft ervan is ingeschreven in een van de drie grote steden (’s-Gravenhage, Rotterdam, Amsterdam), kun je je misschien voorstellen hoe onbereikbaar een echtscheiding voor een schippersche uit Smilde moet hebben geleken.

Temeer daar Jacoba alleen mishandeling heeft als mogelijke grond. Hoe bewijs je dat je mishandeld wordt als je op een schip woont waar geen andere getuigen zijn dan mogelijk een paar knechten die afhankelijk zijn van de dader? Ik vermoed dat de tussenkomst van de politie voor Jacoba een zegen is geweest, en een kantelpunt betekent.

Er is namelijk proces-verbaal opgemaakt van de mishandeling, waaruit wordt geciteerd in bovenstaand document. Het betreft een verzoek tot aanvaarding van een certificaat van onvermogen omdat Jacoba geen geld heeft om zelf de proceskosten van een echtscheiding te betalen. Het certificaat is afgegeven in Smilde en gedateerd op 16 september 1890, twee weken na de mishandeling in Zwolle. Ze laat er duidelijk geen gras over groeien.

Certificaat van onvermogen

Uitspraak
Het verzoek om het certificaat te accepteren wordt op 20 september gehonoreerd en het proces (helaas zijn de stukken onvindbaar) bij de Arrondissementrechtbank van Assen leidt op 31 mei 1891 tot een uitspraak in Jacoba’s voordeel: echtscheiding.

Zij laat dit zelf op 19 juni 1891 registreren bij het bevolkingsregister van Smilde. In heel Drenthe vinden dat jaar nog geen 10 registraties van echtscheidingen plaats (25 in totaal over de jaren 1889-1891*).

Bij deze registratie valt op dat Hendrik voor het eerst niet ‘schipper’ maar ‘schippersknecht’ wordt genoemd. Is hij met Jacoba ook zijn schip kwijtgeraakt? Jacoba’s omschrijving is uiteraard ‘zonder beroep’.


Hendrik Andijk

Hendrik neemt overigens niet de moeite te verschijnen in de rechtbank en alles wijst erop dat hij uit het leven van Jacoba verdwijnt. In bovenstaand vonnis staat dat hij verblijf houdt in Arnhem en bij de huwelijken van Hendrina en Mijndina in 1906 en dat van Anna in 1910 staat in de akten dat zijn woon- of verblijfplaats onbekend is bij zowel de bruid als haar moeder.

Detail overlijdensakte Hendrik Andijk

Hendrik hertrouwt niet en overlijdt op 21 maart 1920 te Eindhoven, 65 jaar oud. Opmerkelijk genoeg staat in de overlijdensakte dat hij echtgenoot is van ene ‘Jacoba Aisma’. Heeft hij de echtscheiding nooit kunnen verkroppen?

Eind goed al goed?
Eind goed, al goed voor Jacoba? Natuurlijk niet. Ze blijft achter zonder man, zonder schip, zonder inkomen en met drie kleine kinderen. We zagen in Deel 1 van dit verhaal al dat deze situatie ruim een jaar duurt, tot ze trouwt met Albert Koster. En daar pakken we in Deel 3 de draad weer op.

* Bron: Frans van Poppel, Trouwen in Nederland, Een historisch-demografische studie van de 19e en vroeg-20e eeuw. 

donderdag 1 maart 2018

Een schippersche - Deel 1

Jacoba Haaitsma (1861-1934)


Huwelijksakte
Gemeentehuis Hoogeveen (bron: Hoogeveen2000.com)

Als Jacoba op zaterdag 6 augustus 1892 het gemeentehuis van Hoogeveen binnenstapt is ze drie maanden zwanger. De man met wie ze die dag gaat trouwen – en de vermoedelijke veroorzaker – is Albert Koster, een 37-jarige schippersknecht uit dezelfde plaats. Hij is tevens de reden dat Jacoba onderdeel uitmaakt van mijn stamboom, want hij is een broer van overgrootmoeder Geesje. Het is zijn eerste huwelijk en haar tweede. Ik begin dit verhaal over Jacoba hier omdat zij in de huwelijksakte ‘schippersche’ wordt genoemd.

Detail huwelijksakte

In de 19e eeuw is ‘zonder beroep’ de standaardomschrijving voor de bezigheden van een getrouwde vrouw. Waar een ongehuwd meisje nog wel eens dienstbode of naaister is, heeft een echtgenote alleen bij hoge uitzondering een beroep, en krijgen we vaak pas een kijkje achter de schermen als de echtgenoot overlijdt en de weduwe opeens landbouwerse, tapperse of fabrieksarbeidster blijkt te zijn. En hoewel de vaak grote gezinnen weinig ruimte laten voor een baan bekruipt me iedere keer als ik ‘zonder beroep’ lees het gevoel dat er meer achter zit.

Zo ook bij Jacoba, die tot aan dit tweede huwelijk in acht verschillende akten de omschrijving ‘zonder beroep’ meekrijgt en nu opeens schippersche wordt genoemd. Dat is om meerdere redenen vreemd; zo geeft debinnenvaart.nl als definitie: de echtgenote van een schipper, maar vaak ook zij die dezelfde positie aan boord bekleedt.

Jacoba is echter niet meer getrouwd, dus op welk schip is zij dan schippersche? Albert is een schippersknecht, geen schipper, en het is alleen al daarom onwaarschijnlijk dat ze met hem meevaart, laat staan als ongetrouwde vrouw. Wordt ze alleen zo genoemd omdat haar eerste echtgenoot een schipper(sknecht) was? Maar dat schip is met hem verdwenen. Hoe kan ze een schippersche zonder schip zijn? 

Dit ene woord, en de vragen die het oproept, leidt ertoe dat ik me in Jacoba ben gaan verdiepen en hoewel ik nog vol vragen zit, weet ik nu genoeg over deze bijzondere vrouw om een paar berichten aan haar te wijden.

Laten we daarvoor beginnen bij het begin.

Geboorte  

Geboorteakte Jacoba Haaitsma

Jacoba wordt 9 augustus 1861 geboren in Smilde, als oudste dochter Jelke Jans Haaitsma, arbeider, en Meintje Jans Dik. Een vroedmeester geeft de geboorte aan, wat ongebruikelijk is. Is het een lastige bevalling? Blijft de vader daarom liever bij vrouw en kind dan de geboorte aan te geven?

Het gezin
Jacoba heeft een drie jaar oudere broer Jan, buitenechtelijk geboren en erkend bij het huwelijk van de ouders in 1860. Na Jacoba krijgt Meintje nog vier kinderen, waarvan twee levenloos ter wereld komen en eentje slechts een dag leeft; meer aanwijzingen dat haar zwangerschappen moeizaam verlopen. Alleen Pietertje, geboren in 1867, groeit op en trouwt in 1890 te Zwolle met Karel Kristoffer Ester, een ijzergieter.

Familiebericht Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant 08-10-1934

Ze krijgt met hem drie kinderen, waarvan de opmerkelijkste Hermina is, die in 1922 als naaister in Berlijn (!) werkt, daar trouwt met de biscuitbakker Otto Wilhelm Christian Hasslinger, met wie ze na enige omzwervingen in 1938 in Freiburg, Zwitserland belandt. Ik vind daar nu een Stephan Hasslinger, kunstenaar, geboren in 1960. De naam Hasslinger komt er weinig voor. Een kleinzoon? Ik durf hem er niet over lastig te vallen.

Ook over broer Jan is meer te vertellen. Hij is namelijk een van de opmerkelijkste veroorzakers van social climbing in mijn stamboom. Als gepasporteerd marechaussee wordt hij gemeenteveldwachter en trouwt in 1890 te Brakel met Elke van Wijgerden. Een jaar later wordt hij benoemd tot Rijksveldwachter 3e klasse. In die functie voorkomt hij in 1898 (mede) dat een boerderij afbrandt, een daad die de landelijke pers haalt:

Nieuwsblad van het Noorden 06-08-1898

Zijn kinderen onderscheiden zich eveneens. Dochter Jansje trouwt met een fabrieks-chef, zoon Dirk huwt als legerofficier een burgemeesterdochter en zoon Johan is architect als hij in 1936 het overlijden van zijn vader aangeeft.

Kortom, zelfs zonder Jacoba is dit een bijzonder gezin. Een kwestie van genen? Het zou een hoop verklaren, zoals het einde van het eerste huwelijk van Jacoba, waaraan Deel 2 van dit verhaal aan gewijd zal zijn. 

zondag 4 februari 2018

Huwelijken in Hoogeveen en Swalmen, 1825 - 1874

Johanna Elisabeth Hendrika Wijnen (1921 – 1990)


De leden van de twee hoofdtakken van mijn stamboom leefden lange tijd binnen beperkte geografische gebieden. Die van mijn vaderskant in de regio Hoogeveen*, die van mijn moeder in Swalmen en directe omgeving**. Dat biedt mij de mogelijkheid de huwelijkspraktijk binnen deze twee gemeenschappen met elkaar te vergelijken.

1825-1874
De periode die ik daarvoor gebruik is het midden van de 19e eeuw, om precies te zijn de vijftig jaar van 1825 t/m 1874. Ik heb dit tijdvak gekozen omdat de gegevens betrouwbaar en compleet zijn en men nog honkvast is. Ik vergelijk alleen huwelijken waarbij bruidegom en bruid niet eerder getrouwd waren. Voor Hoogeveen levert dat 65 huwelijken op, voor Swalmen 75.

Beroepen
Er zijn grote verschillen tussen de twee gemeenschappen. De Hoogeveeners zijn protestants, de mensen uit Swalmen katholiek, om maar eens iets te noemen. In Hoogeveen leeft men van turf en de binnenvaart, Swalmen is sterk agrarisch. Toch zijn er ook overeenkomsten: beide stambomen zijn in deze periode gevuld met louter werkvolk en kleine zelfstandigen (mijn stamboomonderzoek is een oefening in nederigheid). In Hoogeveen zijn dit respectievelijk arbeiders en binnenvaartschippers, in Swalmen knechten en landbouwers. In onderstaande tabel de beroepen van de bruidegoms, zoals vermeld op de huwelijksakten.

We zien nog een onderscheid: in Swalmen is er het begin van een diversificatie die zich in de jaren erna versterkt voortzet, in Hoogeveen vinden we beroepen die we ook in de 17e eeuw hadden kunnen aantreffen.

Huwelijksleeftijd

Het eerste wat bij vergelijking van de huwelijken opvalt, is het verschil in huwelijksleeftijd.
In Swalmen trouwt men later, en is het verschil in leeftijd tussen bruidegom en bruid groter. Zo is in Hoogeveen bij 40% van de huwelijken de bruid ouder dan de bruidegom, waar dat in Swalmen bij slechts 23% het geval is.

Moetjes 
Zwangerschap kan een verklaring zijn voor een lagere huwelijksleeftijd: men moet dan wel trouwen. Een aanwijzing voor zo’n ‘moetje’ is een kind dat kort na het huwelijk wordt geboren. Ik hanteer daarvoor een maximumtermijn van 7 maanden, met als voorwaarde dat het kind minimaal een jaar blijft leven, om vroeggeboorten uit te sluiten. We krijgen dan het volgende beeld:


In Hoogeveen is bij ruim een kwart van de huwelijken de bruid met zekerheid zwanger, terwijl dat in Swalmen bij slechts een op de tien het geval is. Een opmerkelijk verschil. Is zwangerschap echter wel een reden voor een eerdere huwelijkssluiting? Daarvoor vergelijken we de leeftijden tussen de reguliere huwelijken en de ‘moetjes’.


In Hoogeveen heeft een zwangerschap nauwelijks invloed op de huwelijksleeftijd. Blijkbaar trouwt men op de leeftijd waarop men sexueel actief wordt.


In Swalmen zien we wel een fors verschil. Zonder de ‘moetjes’ zou de gemiddelde huwelijksleeftijd nóg hoger liggen. Het is opvallend dat de leeftijd van de moetjes in Hoogeveen en Swalmen vrijwel gelijk is. Wint nature het hier van nurture?

Conclusies
Conclusies zijn lastig te trekken zonder uitgebreid sociologisch onderzoek onder een grotere hoeveelheid huwelijken. Toch doe ik paar zeer onwetenschappelijke voor-de-vuist-weg pogingen:

  • In Hoogeveen trouwt men zodra men behoefe aan sex heeft (of kort erna...). In Swalmen houdt men zich 4 á 5 jaar in en trouwt dan pas. 
  • Ik denk dat de boerencultuur in Swalmen later trouwen in de hand werkt. Een boerenzoon verdient geen loon, een turfsteker wel. De laatste is dus eerder economisch zelfstandig.
  • Ik heb de indruk dat de kindersterfte in Hoogeveen hoger is dan in Swalmen, wat een reden kan zijn om eerder te trouwen. Daarop kom ik in een later bericht nog terug. 
  • Clichés zijn betrekkelijk: de preutse calvinisten verslaan de katholieke bon vivants op het gebied van moetjes.

Omdat cijfers niet alles zeggen
Johanna Elisabeth Hendrika – Joke – Wijnen was de oudste zus van mijn moeder. Ze werd op 8 juli 1921 geboren, haar ouders gaven elkaar op 29 december 1920 het jawoord. Een moetje dus. Joke kwam lichamelijk gehandicapt ter wereld en haar ouders hebben dat altijd gezien als de straf van God voor hun buitenechtelijke escapades.

Ik heb mijn tante Joke goed gekend, kettingrokend in haar rolstoel, asbakje in de schoot, bittere humor debiterend (en hopeloos verliefd op haar behandelend arts). Ze leefde tot 1976 met haar moeder in een bejaardenhuisje in Ede, daarna alleen. Joke stierf in 1990 en ligt begraven op het RK kerkhof van Ede.

* Hoogeveen, Zuidwolde, Avereest
** Swalmen, Beesel, Maasniel, Buggenum

dinsdag 9 januari 2018

De vlucht naar het noorden


Maria Joanna Hendrickx (1858 - 1945)
Gertrudis Beek (1874 - 1945)



Mijn moeder deed altijd geringschattend over Nederlanders van beneden de rivieren tijdens de Tweede Wereldoorlog: ‘Die hebben de hongerwinter niet meegemaakt.’ Waarop steevast verhalen volgden over haar fietstochten - op een fiets zonder banden! - langs boerderijen, op zoek naar voedsel. Dat ook zij, als inwoner van het Gelderse Ede, die winter geen dag honger heeft geleden, heb ik haar nooit onder ogen durven brengen.

Toch is haar versie me bijgebleven en leefde ook bij mij het idee dat Nederland ten zuiden van de Rijn eind 1944 al was bevrijd. Het lot van Maria Joanna Hendrickx vertelt een ander verhaal.

Maria is een ver familielid van mijn moeder. Ze wordt op 17 maart 1858 geboren in Swalmen en trouwt daar negentwintig jaar later met Arnoldus Thomassen, een houtkoopman uit hetzelfde dorp. Ze krijgt met hem zes kinderen, totdat hij in 1903 overlijdt, 44 jaar oud. Ze hertrouwt niet, verhuist in de jaren daarna naar Roermond, waar ze begin 1931 woont. Tot zover past ze in het plaatje van zoveel leden uit de stamboom Wijnen. De locatie waar ze overlijdt, op 18 februari 1945, past daar niet in: Sneek.

Wat doet een 86-jarige Limburgse weduwe tijdens de oorlog in Sneek? Ik probeer een aannemelijke theorie te verzinnen en kom niet verder dan logeren bij familie. Haar kinderen zijn de handel in gegaan, een zoon trouwt in Rotterdam, het is mogelijk dat men zich heeft verspreid.

Het is een van de vele vraagtekens die je bij een stamboomonderzoek tegen komt. Lang houd je je er niet mee bezig, want opgelost krijg je ze zelden. In dit geval stuit ik echter een paar dagen later op Gertrudis Beek, 1874 geboren in Swalmen, overleden in Leeuwarden, 17 maart 1945.

Twee bejaarden uit Swalmen die in 1945, een maand na elkaar, in Friesland overlijden? Dat kan geen toeval zijn. Hier is meer aan de hand dan een familiebezoek. Dus duik ik Google in, op zoek naar de situatie in midden Limburg, gedurende de eerste maanden van dat jaar.

De zegeningen van het internet zijn talrijk (hoe deden genealogen dat vroeger?) en ik vind al snel een bijzonder interessante site met alle antwoorden. Eddy van der Noord heeft er zelfs een boek over geschreven.

Voor wie dit niet allemaal wil lezen, geef ik hier een korte versie: januari 1945 ligt Roermond in de frontlinie en evacueren de Duitsers de stad. Ze dwingen de bewoners naar het Duitse Brüggen te lopen, tien kilometer verderop, waar ze in veewagons worden geladen. Een moeizame tocht door Duitsland volgt, waarbij de treinen zelfs door geallieerden onder schot worden genomen.

In Friesland aangekomen is een eerste opvang in Leeuwarden, waar de vervuilde evacueés worden ontluisd, schoon geschrobd en medisch gekeurd. Daarna verspreiden ze zich over de provincie en verblijven ze bij particulieren, totdat ze tussen juni en augustus 1945 terugkeren naar het inmiddels bevrijde Limburg.      

Dat wil zeggen: degenen die het overleven. De website noemt enkele baby’s die tijdens de reis sterven, ik weet dat Maria en Gertrudis nooit zijn teruggekeerd en vraag me af hoeveel andere Limburgers in Friesland hun graf hebben gevonden.


Maria Joanna Hendrickx laat nog een laatste spoor na in Roermond, waar op 20 november 1945 eindelijk haar overlijden wordt geregistreerd, negen maanden na de optekening in Sneek. Mijn moeder is dan al een half jaar bevrijd.